(24-01-1986) Dit artikel verscheen in het voormalige dagblad ‘de Typhoon’ naar aanleiding van het besluit van de gemeenteraad van Oostzaan om 350 gulden subsidie te verlenen aan de Nederlandse stichting tot behoud van de Ierse venen.
DUBLIN – Sally Gap is het kruispunt van twee kronkelende bergweggetjes in het oeroude Wicklow-gebergte. Het op circa 600 meter hoogte gelegen kruispunt ligt midden in een uitgestrekt veengebied. Het laatste grote veengebied in het oosten van Ierland.
De berghellingen zijn bruin. Niet één kleur bruin, maar bruin in alle mogelijke schakeringen. De wind heeft vrij spel aangezien de hellingen, op een heide-achtige vegetatie na, vrijwel kaal zijn. Het gebied, op slechts een dikke twintig kilometer afstand van de Ierse hoofdstad Dublin, is bijna onbewoond. Tenminste als men de duizenden vrij rondlopende schapen niet als bewoners aanmerkt. Alleen het asfalt van de weggetjes en de televisiezendmast op één van de bergtoppen verraden dat we ons in de twintigste eeuw bevinden. Verder maakt het landschap de indruk dat er in honderden jaren niets is veranderd. Althans in deze tijd van het jaar.
In de zomermaanden, vooral in de weekeinden, is het in de bergen een drukte van belang.Veel Dubliners huren jaarlijks een stukje veengrond waar ze geregeld naartoe trekken. Net zoals Nederlandse stadsbewoners naar hun volkstuintjes gaan. Het verschil is echter dat deze Ieren niets verbouwen maar in plaats daarvan turf steken. Howel de kosten -huur en benzine- nauwelijks opwegen tegen de baten, is er zelfs een wachtlijst voor amateur-turfstekers. Men geniet van de buitenlucht, de sociale contacten met de andere turfstekers en de fysieke inspanning. De ontginning van dit veengebied en aantal andere, voornamelijk in het westen van het eiland gelegen ‘boglands’, zijn de natuurbeschermers een doorn in het oog. Zij zijn bang dat er in Ierland over zo’n twintig tot dertig jaar geen veengebied meer over is. Net zo als dat overal elders in Europa gebeurd is.
Bord na Mona
Er wordt veel turf gestoken in Ierland. Niet alleen door amateurs en semi-professionals, maar vooral door het staatsbedrijf Bord Na Mona. De natuurbeschermers moeten opboksen tegen grote economische belangen. Bord na Mona zet jaarlijks zo’n 350 miljoen gulden om. Hetgeen neerkomt op meer dan honderd gulden per hoofd van de bevolking. Ruim tachtig procent van de turf wordt gebruikt als energiebron. De rest wordt als hoogwaardige turfmolm, al dan niet verrijkt met kunstmest, aan de (tuin-)man gebracht. Volgens Michael O’Rourke, een woordvoerder van Bord Na Mona, profiteert de Ierse economie ook indirect van de turfproduktie. “In dit land staan zeven elektriciteitscentrales die met gemalen turf worden gestookt”, zegt hij. “Deze centrales leveren een zesde gedeelte van de totale elektriciteitsproduktie. Hetgeen miljoenen ponden aan olie-import uitspaart.” Bord Na Mona produceert verder briketten, gemaakt van gedroogde en geperste turf die in vrijwel ieder Iers huisgezin worden gebruikt voor verwarming, meestal in combinatie met (Britse of Poolse) steenkool.
Een ander aspect van de veenontginning is de werkgelegenheid. Ruim zesduizend werknemers verdienen hun boterham in de turfindustrie. In een land waar het werkloosheidspercentage deze maand de achttien is gepasseerd werkt dat cijfer zeker niet in het voordeel van de natuurbeschermers.
Bebossing
Een andere bedreiging van de veengebieden vormt het bebossingsprogramma van de Ierse regering. Elke dag worden boeren via reclamespots op de radio aangemoedigd ongebruikte delen van hun land, vaak veen, met bomen te beplanten. Het tekort aan timmerhout in de EEG zal naar verwachting steeds groter worden. Derhalve is bosaanplant uit economisch oogpunt zeer aantrekkelijk. Een onderzoek, tussen 1978 en 1981 uitgevoerd door University College Dublin in samenwerking met de Nijmeegse Universiteit, wijst uit dat er in Ierland nog twintig relatief onaangetaste veengebieden zijn. Gebieden met een unieke flora en fauna. Groepen in Ierland, Nrderland en de Verenigde Staten trachten fondsen te verwerven om zoveel mogelijk van dit oerlandschap aan te kopen en zodoende te behouden. Ook het Europese parlement heeft zich inde strijd om het voortbestaan van de ‘boglands’ gemengd. In 1983 is een resolutie is een motie aangenomen waarin de Ierse regering wordt aangespoord om een aantal van die gebieden tot beschermd gebied te verklaren. Bord Na Mona heeft een paar venen aan natuurbeschermingsinstanties overgedragen, maar tegelijkertijd toestemming gekregen om ruim zestig hectares in het Wicklow-gebergte te ontginnen. De natuurbeschermers zetten hun strijd voort. Zij zijn vooral hun Nederlandse en Amerikaanse collega’s dankbaar voor de morele en financiële steun. Vorig jaar echter was de natuur zelf hun voornaamste bondgenoot. Door de, zelfs naar Ierse begrippen, extreem natte zomer is er vorig jaar veel minder veen afgegraven dan normaal. Eén van de Ieren die strijdt voor het behoud van de venen zegt het zo: “We zijn dankbaar voor al de hulp die we uit het buitenland ontvangen. Maar we blijven bidden om nog meer van die slechte zomers, zodat we meer tijd overhouden om ons doel te bereiken.”
© 1986 – Huib Zegers